module and plugin to add google adsense to joomla based websites
Taxonomie van leerdoelen volgens Romiszowski
Gepubliceerd in Bluff Your Way Into Afdrukken

kennis feiten begrippen principes procedures

In het boek Leren en onderwijzen - inleiding tot de algemene didactiek beschrijven Roger Stanaert & Firmin Troch de taxonomie van Rominszowski:

taxonomie leren romiszowski kennis

Vereenvoudigde taxonomie van Romiszowski

De meeste taken die een leerling moet uitvoeren, omvatten twee componenten: enerzijds de inhoud waarmee hij iets moet doen, en anderzijds de activiteit (gedrag) op die inhoud.

(1) Inhoud

Over welk soort informatie gaat het bij het uitvoeren van een taak? Deze taakinhoud kan onderverdeeld worden in de volgende soorten: feiten, begrippen, procedures en principes.

(1.1) Feiten

Feiten zijn gegevens betreffende concrete gebeurtenissen, toestanden, personen of zaken. Het gaat om de meest eenvoudige informatie die men opdoet via observatie. Zij kunnen enkel verworven worden door ze waar te nemen. Op zichzelf zijn ze niet betekenisvol, maar zij krijgen betekenis in hun context. Concreet gaat het bijvoorbeeld om historische feiten, numerieke gegevens, technische specificaties, namen, enz.

Voorbeeld: de Tweede Wereldoorlog eindigde in 1945 (gelezen of gehoord van de leraar).

(1.2) Procedures (stappen, algoritmen)

Procedures zijn taken die volgens bepaalde opeenvolgende stappen moeten worden uitgevoerd. Het gaat onder meer om voorschriften die gegarandeerd leiden tot de juiste oplossing of uitvoering (algoritmen). Ook processen en ontwikkelingsfasen worden beschouwd als procedures.

Voorbeelden: Het algoritme van de deling, de vermenigvuldiging; de opeenvolgende stappen om een boormachine te bedienen.

(1.2) Begrippen (klassen, categorieën, soorten)

Begrippen zijn namen (woorden of symbolen) die ontstaan vanuit een groepering van een aantal observaties. De naam is dan een overkoepelende eenheid of klasse. Bijvoorbeeld: tafel, hond, democratie, metabolisme. Zo betekent het begrip 'hond' dat men eender welke soort hond waar ook ter wereld onder kan brengen onder de klasse 'hond'. Tegelijkertijd kan men alle andere dieren als niet behorend tot deze klasse onderscheiden.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen concrete begrippen, abstracte begrippen en begrippenkaders.

De leerling heeft inzicht in een begrip indien hij in staat is nieuwe voorbeelden, voorwerpen, uitspraken ervan te klasseren, dat wil zeggen indien hij bekwaam is voorbeelden en tegenvoorbeelden van het begrip te onderscheiden. Daartoe moet hij overeenkomsten en verschillen ontdekken tussen de kenmerken. Een definitie kunnen geven van een begrip is dus niet noodzakelijk een bewijs van inzicht in dat begrip.
(1.3) Prinicipes
Principes zijn veralgemeniseringen onder de vorm van wetten of regels die twee of meer begrippen met elkaar in verband brengen. Bijvoorbeeld: metaal zet uit bij verwarming. Hierbij worden de begrippen metaal-verwarmen-uitzetten met elkaar in verband gebracht. Men kan het ook een 'als...dan'-uitspraak noemen. 'Als metaal verwarmt, dan zet het uit'.
Er zijn twee soorten principes:
Om regels te kunnen toepassen moeten in de doelstelling steeds de condities worden vermeld, zo niet blijft men bij geheugenkennis en louter reproduceren.
(2) Gedrag
(2.1) Kennis
Kennis omvat verworven informatie die op een georganiseerde manier in het geheugen is opgestapeld. Onder kennis wordt niet alleen het louter memoriseren, maar ook het begrjipen van die informatie verstaan. Vandaar dat onderscheid zal worden gemaakt tussen geheugenkennis en inzichtelijke kennis.
Geheugenkennis (reproduceren, weten)
De operatie die de leerling bij geheugenkennis uitvoert, is het herkennen of zich herinneren van vooraf geleerde informatie, in de vorm die omzeggens identiek is aan degene die oorspronkelijk werd gepresenteerd.
De informatie die bij geheugenkennis vooral van belang is, betreft feiten en procedures. Op het niveau van geheugenkennis kent de leerling feiten, weet hij hoe hij te werk moet gaan, wat nochtans niet betekent dat hij een procedure ook uit kan voeren. Bijvoorbeeld: weten hoe je een telefoon moet bedienen in een telefooncel (dit is een andere activiteit dan het bedienen zelf).
Inzichtelijke kennis (inzien)
Loutere parate kennis volstaat niet, er moet inzicht zijn in heel wat informatie. De leerling moet de aangeboden informatie begrijpen en er dus betekenis aan kunnen geven. Inzichtelijke kennis heeft te maken met de bekwaamheid om uit gegeven informatie, die min of meer nieuw is, de betekenis te achterhalen. Het gaat dus steeds om gegeven informatie; de richting van je denken wordt dus gegeven; je moet die richting dus niet zelf zoeken. Het gaat om een gegeven regel, een gegeven passage, een gegeven kenmerk en daar moet je iets mee doen. Je wordt dus bij je denken figuurlijk bij het handje gehouden. De activiteiten die de leerling bij inzichtelijke kennis uitvoert, kunnen van verschillende aard zijn. Hij kan inzicht demonstreren door:
(2.2) Vaardigheid
Vaardigheid is de bekwaamheid om op effectieve en efficiënte wijze iets te doen met de verworden informatie. Enerzijds zal hierbij onderscheid worden gemaakt tussen eenvoudige (nabootsende) en productieve vaardigheden, en anderzijds zullen die vaardigheden in drie gebieden worden onderscheiden: cognitieve vaardigheden, motorische vaardigheden en affectieve vaardigheden.
Een vaardigheid veronderstelt dat de leerling met de verworven informatie iets doet. Hij moet namelijk de informatie leren toepassen in concrete situaties. Dit toepassen kan op twee niveaus en op drie gebieden plaatsvinden.
Bij cognitieve vaardigheden gaat het bij geautomatiseerd toepassene van informatie om routinegedrag; in dit geval moet de leerling zijn inzicht in een regel of procedure kunnen demonstreren in concrete situaties en taken die voor hem nieuw zijn, nadat de regel en de procedure expliciet zijn aangeleerd.
Bij productief toepassen van informatie gaat het het om probleemoplossend denken en handelen: de leerling wordt voor een probleem geplaatst dat opgelost moet worden en waarbij het oplossingsprincipe of de oplossingsstrategie niet wordt meegedeeld. De leerling moet dit principe zelf vinden door denken en redeneren.
(...)
Het lerend denken dat hierbij plaatsvindt, kan gebeuren onder drie vormen: analyseren, synthetiseren en evalueren.
Bron: Leren en onderwijzen - inleiding tot de algemene didactiek, Roger Stanaert & Firmin Troch
Tags:
Laatst aangepast op zaterdag, 13 maart 2021 20:29